Het bijzondere is dat Janáček een laatbloeier was in opera en zijn markantste werken schreef wanneer hij over de zestig en zeventig was. Zijn opera’s kregen pas hun plaats in het internationale operarepertoire vanaf de jaren 1950, met dank ook aan het intensieve werk van maestro Charles Mackerras. Hoe zie je zijn opera’s stilistisch? Zitten ze op de overgang van laat-romantiek naar modernisme?
Qua conceptie zijn zijn opera’s zeker modernistisch. Jenůfa is bijvoorbeeld een van de eerste opera’s die op een tekst in proza zijn gebaseerd. Dat terwijl men vroeger vertrok van libretti in verzen. Dit was in die tijd heel nieuw. Er is de invloed van de Moravische volksmuziek, maar ook die werkt door op een heel persoonlijk niveau. Vergeten we niet dat de compositie van Jenůfa in de jaren 1890 is begonnen. Wat Janáček op harmonisch vlak deed, was zijn tijd ver vooruit. Ook al ontstond Jenůfa ongeveer gelijktijdig met Debussy’s Pelléas et Mélisande – een opera die evenzeer berust op een tekst in proza en ‘spraakmelodieën’ –, we bevinden ons in de periode dat een latere vernieuwer als Arnold Schönberg met Verklärte Nacht en Gurre-Lieder nog laat-romantisch schreef en zowat acht jaar voordat Stravinsky’s zijn grensverleggende balletten Petroesjka en Le Sacre du printemps voor Les Ballets Russes componeerde. Ik beschouw Janáček vanaf Jenůfa als een componist die met zijn beide voeten stevig in een nieuw tijdperk staat.