120 jaar Jenůfa: een triomftocht met vele obstakels
door Piet De Volder, wo 17 jan 2024
Jenůfa, een geliefd meesterwerk in de harten van operaliefhebbers, krijgt dit seizoen een adembenemende heropleving in de geprezen regie van Robert Carsen. Wist je dat dit stuk 120 jaar geleden zijn wereldpremière beleefde, maar pas na het overkomen van talloze hindernissen?
Exact 120 jaar geleden, op 21 januari 1904, ging Jenůfa in première in Brno, woon- en werkplaats van de Tsjechische componist Leoš Janáček. Ook al zou Janáčeks derde opera dé grote doorbraak betekenen op de lyrische scène in eigen land en ver daarbuiten, Janáček mikte hoger dan een thuiswedstrijd. Niet Brno maar Praag en Wenen waren de steden die hij wilde veroveren met zijn aangrijpend plattelandsdrama. De weg naar bredere erkenning en internationaal succes verliep moeizaam. Maar eerst: de opera die we vandaag kennen als Jenůfa, luisterde aanvankelijk naar de minder sexy titel Haar stiefdochter ofte Její pastorkyňa in het Tsjechisch.
Met het oog op een Praagse première schreef Janáček voor een volwaardig orkest – een garantie die het Nationaal Theater in Brno, dat toen geen hoge toppen scheerde, onmogelijk kon bieden. In het Nationaal Theater in Praag ving de componist bot. Hij bood de opera verschillende keren aan aan directeur-dirigent Karel Kovařovic, maar die wees het voorstel tot opvoering telkens af met de reden dat ‘het werk niet zoveel succes zou oogsten’. Andere officiële commentaren luidden dat Její pastorkyňa te ‘nieuwerwets’ was of ‘geen eenheid van stijl’ vertoonde. De overlevering wil dat het om een achterhoedegevecht ging: Kovařovic koesterde wrok jegens Janáček omdat hij een weinig lovende recensie had geschreven over diens eerste opera De Bruidegoms. Zdenka Janáčková, echtgenote van de componist, overtuigde haar man om toch in te zetten op een première in Brno. Na verder overleg en nadat Janáček had aangedrongen op een uitgebreid orkest, gingen de repetities van start. Volgend obstakel: de zangers vonden hun partijen onzingbaar en de orkestleden noemden de partituur kortweg onspeelbaar. Toch gaf Cyril Metoděj Hrazdira, dirigent van het Nationaal Theater in Brno, niet op. De première werd een doorslaand succes. Na elk bedrijf werd de componist op de scène geroepen door het publiek. Jan Kunc, een leerling van Janáček, herinnerde zich het gebeuren enkele jaren later en vertelde onder meer dat er na afloop van de voorstelling ‘kransen en boeketten van overal’ waren en dat na een treffen met de componist in de theaterfoyer ‘studenten hem toejuichten en hem vergezelden naar Besedni dům ofte het Volkshuis van de stad ‘waar er een feestelijke avond volgde met veel toosten, tot in de vroege uurtjes’.
Niettemin duurde het twaalf jaar vooraleer Praag finaal door de knieën ging. Dankzij de overredingskracht van vele vrienden van de componist en mits de toestemming van Janáček zelf om zijn orkestratie te laten aanpassen, beleefde Její pastorkyňa op 26 mei 1916 zijn Praagse creatie in het Nationaal Theater onder de gevreesde Kovařovic. Weerom een daverend succes maar geen rechte lijn naar een buitenlandse verspreiding. Pas wanneer Max Brod, goede vriend van Janáček, het libretto naar het Duits vertaalde, werd de weg geëffend voor de Weense Staatsoper. Brod bood zijn vertaling aan maar er heerste wel argwaan tegenover Janáčeks nationalistische sympathieën in het toenmalige, turbulente politieke klimaat van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Hoe dan ook, als Jenůfa veroverde de opera Wenen op 16 februari 1918. De componist, intussen 63 jaar, werd eindelijk erkend als een hoogst originele en vernieuwende stem in opera en na Jenůfa ontstonden alleen maar meesterwerken van zijn hand die hem definitief op de kaart zetten als één van de grootste operacomponisten van de 20e eeuw. Dat Jenůfa samen met opera’s als Katja Kabanová, Het Sluwe Vosje en De Zaak Makropoulos vandaag deel uitmaakt van de grote operacanon hebben we ook te danken aan de onverdroten arbeid van de Australische maestro Charles Mackerras, die Janáčeks partituren terug in hun ‘oerversies’ herstelde en er gezaghebbende opnamen van realiseerde.
Foto's: Annemie Augustijns