Na de eerste verschijning van Lucretia in Livius’ Ab urbe condita werd haar verhaal ontelbare keren herverteld en als inspiratiebron gebruikt. Schrijvers als Ovidius en Shakespeare en schilders als Botticelli, Titiaan en Rembrandt vonden in haar tragische figuur een boeiend onderwerp. Ook componisten gingen met het verhaal aan de slag: Händel schreef er een cantate over in 1707 en Respighi een opera in 1937. Benjamin Britten koos voor een kameropera. Hij hanteert hierbij een sobere, stilistische stijl die de gruwel van de gebeurtenissen extra indringend en hartverscheurend maakt. Dat zoveel artiesten zich lieten inspireren door Lucretia’s verhaal toont hoe universeel de thema’s zijn en hoe het in bijna elke context en periode kan functioneren. Haar tragedie is - helaas - van alle tijden. Het mag daarom niet verbazen dat Brittens opera voor theatermakers interessante uitdagingen biedt.
De regisseur van deze voorstelling heeft met Brittens opera een bijzondere weg afgelegd. In 2000 werd Carlos Wagner door de toen net opgerichte Operastudio Vlaanderen (nu International Opera Academy) gevraagd om The Rape of Lucretia als allereerste afstudeerproject van de opleiding te regisseren. Het regieconcept dat Wagner destijds uitdacht, spiegelde zich aan de gestileerde stijl van de muziek. Hij ontwierp een tijdloos, abstract concept dat niet in een specifieke tijd was gesitueerd. Wagner maakte gebruik van uitgepuurde, op het Japanse ‘noh-theater’ geïnspireerde bewegingen die door hun soberheid de emotionele impact op het publiek vergrootten. Het eindresultaat sprak aan en werd niet enkel hernomen door de toenmalige Vlaamse Opera, maar stond ook in het buitenland op de planken. Het betekende de lancering van Carlos Wagner als opkomend regietalent.