Over het toneelinstinct van Stauss
‘Tekenend is het tweede bedrijf. Daar begroet het koor het feest bij Orlofsky met een polka (Ein Souper heut uns winkt). Deze Orlofsky-sfeer is hier niet nieuw. Wij hebben dit al gehoord: als achtergrond van het gefluister van Dr. Falke, die Eisenstein in het eerste bedrijf ervan overtuigt om naar het bal te gaan. Als een lichte ritmische verlokking betovert deze sfeer ook het kamermeisje Adele, terwijl ze de brief met de uitnodiging van haar zus leest. De sfeer (...) krijgt een parodistische betekenis in het derde bedrijf, waar zij de met zijn kater vechtende gevangenisdirecteur Frank uitlacht, en wel met een eigenzinnige fagotstem, die alle hoofdpijn en misselijkheid van de wereld verzamelt in een eentonig zuchten. Zo zweeft de polka als sfeerdragend herinneringsmotief door de gebeurtenissen, zonder dat zij uitdrukkelijk als dergelijk motief bedoeld is.’
‘Een ander bewijs is het beroemde melodrama in het derde bedrijf, een realistische psychologie van de morning-after. Een heer – de hoge hoed in zijn ogen, rok omhoog geknoopt – strompelt het gevangeniskantoor binnen. In de gedempte violen een lange, lange geeuw; in de altviolen verraderlijke, vinnige noten. De fagotten zeggen: mein schönes, großes Vogelhaus… – ha, het is gevangenisdirecteur Frank! Ooit heeft hij het vogelhuismotief zeer gedecideerd gezongen, maar dan in nuchtere toestand en in een ambtelijke situatie: toen hij als storende factor binnenkwam om zijn gevangene Eisenstein te halen. (...) Nu parodieert het motief de waggelende man, tot een wals hem in z’n armen neemt en hem rondsleept – in de hoge ligging klinkt de altviool met de fluit ietwat beneveld –: ha, welch ein fest, welche Nacht voll Freud! Hij komt tot bezinning… daar staat de werkelijkheid… Een laatste verleidingswals, de Orlofsky-polka als in een droom, laat hem eindelijk zacht inslapen op een wiegende cellobas.’