Je krijgt als regisseur een opera op je bord die nog niet echt een opera is, bovendien niet werd afgewerkt en met een complexe intrige vol plotwendingen. Hoe begin je daaraan?
Guy Cassiers: Dat is juist het spannende. The Indian Queen is de eerste stap naar wat later opera zou worden. Hier zien we nog de verschillende disciplines naast elkaar staan. Teksttheater gebracht door acteurs, terwijl de muziek het verhaal metaforisch invult op een manier dat taal dat niet kan. In vergelijking met de tekst heeft Purcell weinig muziek gecomponeerd voor The Indian Queen. We vullen de partituur aan met ander werk uit zijn oeuvre. Zo brengen we het verhaal in evenwicht.
Je hebt het stuk eigenlijk twee keer geregisseerd. Je vertelt het verhaal met acteurs en zangers op de scène, en tegelijk zien we de personages op filmbeelden in de prachtige kostuums van Tim Van Steenbergen.
De beelden zijn erg filmisch en zoomen in op details die je in het theater anders niet te zien krijgt, zoals een trillende hand in close-up. Op die manier krijg je van elke scène verschillende standpunten en interpretaties. Zo reiken we het publiek puzzelstukjes aan in de hoop dat de verbeelding alles verbindt.
Is het voor een regisseur prettiger om aan een onafgewerkte opera te werken dan aan bijvoorbeeld De Ring-cyclus van Wagner?
Absoluut. Ik ben heel blij dat ik De Ring geregisseerd heb (Cassiers regisseerde de cyclus voor La Scala in Milaan en Staatsoper Berlin, red.), maar je voelt Wagner de hele tijd over je schouder meekijken. Hij is de regisseur en de sturende kracht achter alles. Dat is in de barokmuziek helemaal anders. Niet enkel in de muziek, maar ook in de flexibiliteit van de zangers. Zij hebben een openheid om tijdens de repetities mee na te denken over wat de voorstelling nodig heeft om ze uniek te maken. Voor de spreekrollen heb ik bewust gekozen voor Britse acteurs. De taal in het stuk is er een van jamben en rijmvormen en die moeten perfect uitgesproken worden.