La jeunesse n’a qu’un temps dichtte Henri Murger in 1862. Vierendertig jaar later laat Puccini zich inspireren door Murgers Scènes de la vie de bohème om La Bohème te componeren. Het verhaal van de vier jonge kunstenaars en hun liefjes, hun liefde en leed, zal vanaf dan model staan voor het romantische beeld dat wij hebben van het bestaan van de bohèmien. En de legendarische enscenering van Robert Carsen blijft sowieso op uw netvlies gebrand.
De opera vertelt geen gestructureerd verhaal maar beschrijft in vier taferelen een bepaalde sfeer; het is geen kroniek maar een evocatie. Een evocatie van momentopnames uit het leven van vier jonge kunstenaars en hun vriendinnetjes. De dichter Rodolfo en zijn liefje Mimi, de schilder Marcello en zijn Musetta, de componist Schaunard en de filosoof Colline. Een groepje creatievelingen dat elk levensmoment proeft als het meest intense en unieke uit hun leven. Euforie en diepe miserie schurken zeer dicht bij elkaar aan. Het einde van de opera, met de dood van Mimì, betekent eveneens het einde van dit unieke levensmoment.
Het vormgeven van zo’n momentopname, van de eindigheid van dit eenmalige, ademloze ogenblik vraagt om een nieuwe operavorm. Het is de atmosfeer in de afzonderlijke taferelen die de muzikale structuur bepaalt. De partituur is een perfecte osmose van realisme, humor en romantiek.